”Veel mensen lijken schilderkunst op te vatten als bloemschikken”

”Veel mensen lijken schilderkunst op te vatten als bloemschikken”

Raymond Huisman is beeldend kunstenaar en biedt zijn schilder- en tekenlessen via Amatore aan. We bezochten zijn workshop en spraken over zijn bron van inspiratie, hoe hij zijn lessen vormgeeft en verschillende anekdotes die ter tafel komen; waaruit blijkt dat Raymond een echte liefhebber is. Met een enorme vakkennis en passie voor schilderen.

Wie is je grootste bron van inspiratie in je eigen werk?

Eigenlijk de hele kunstgeschiedenis tot aan nu wel, maar ik moet natuurlijk iemand noemen. Dan is een groot inspiratiebron geweest uit de 19de eeuw: Ingres.

Ingres? Help me even.

J.A.D. Ingres. Jean-Auguste-Dominique Ingres.

Kijk met zo’n naam kom je er wel.

Ja, met zo’n talent ook wel.

Wat maakt Ingres zo bijzonder? Wat maakte hij, want ik ken hem eerlijk gezegd niet.

Nee hij is niet zo bekend in Nederland, gek genoeg. Want hij is een hele grote naam in de 19de eeuw. Hij is een leerling van Jacques-Louis David. David is bekend als hofschilder van Napoleon. Een van zijn bekendste schilderijen is het portret van Napoleon te paard op het moment dat hij, zoals Hannibal ooit, met zijn leger over de Alpen trekt om Italië te veroveren.

David heeft heel veel leerlingen gehad en Ingres was daar één van. Ingres is echt een wonderkind: hij kon al jong heel goed schilderen en tekenen. Op de school van David leerde hij dat nog efficiënter. De neoclassicistische stijl was dat. Een zeer efficiënte stijl, heel ruimtelijk, ordelijk en krachtig. Ingres won later – toen hij eindelijk oud genoeg was – de prix du Rome. Dat betekende in die tijd dat je enige jaren in de Academie Française mocht verblijven en studeren naar de Klassieken. Hier kwam hij in aanraking met de grootheden uit de Renaissance, Leonardo, Raphael en Michelangelo en vele anderen. De schilderstijl was in die tijd veel transparanter dan de latere barokke stijl, en de daaruit voortkomende neo-klassieke die hij zelf had geleerd. Hij voelde zich door zijn leraren voor de gek gehouden. Hij heeft zijn eigen stijl aangepast aan zijn voorbeeld Raphael.

Maar wat ik zo mooi vind aan Ingres is dat hij eigenlijk de anatomie van de mens minder belangrijk vindt dan de expressie , de uitdrukking die hij zoek. Hij vervormt de mensen wanneer hij dat nodig vindt. En wel zodanig dat het je in eerste instantie nauwelijks opvalt. Ook dat hoort bij het 19e eeuwse neoclassicisme, het kwam veel voor –bijvoorbeeld in beelden van Canova- maar Ingres gaat vaak behoorlijk ver. Al heeft dit hem destijds veel kritiek opgeleverd. Hij maakte bijvoorbeeld mensen net te lang of liet een arm te laag uit de kleding komen.

Neem bijvoorbeeld de linkerhand op bovenstaande afbeelding. Deze past maar net op de compositie en je kunt je afvragen de hand daar eigenlijk wel gemakkelijk kan komen. Maar in het geheel past het zeer goed. Het geeft een elegante krachtdadige houding. Ingres past hier dingen de natuur aan naar zijn behoeven ten bate van de compositie. Dat vind ik zo mooi van het classisme; dat men dingen naar hun hand zet, maar op een manier die zo uiterst verfijnd is, dat het natuurlijk lijkt.

In sommige gevallen heb je het misschien niet eens door?

In de meeste gevallen heb je het niet eens door. Het verwonderlijke is, is dat het erg geabstraheerd is, maar ook weer enorm gedetailleerd. Tot een nagelriempje aan toe zitten er details in. Wanneer je bij dit soort schilderijen in- en uitzoomt is dat heel erg verrassend. Het is verrassend omdat het werk een grote eenheid heeft, maar als je dichterbij kijk heeft het ook een enorme diversiteit. En dat allemaal in een vorm gegoten.

**Wijst weer naar het werk van Ingres**

Wat ik hier nog meer zo mooi aan vind is dat het levensecht lijkt, maar totaal iets anders is dan fotorealisme. Kijk die jas en das en het licht donker contrast. En dan die achtergrond, heel gedetailleerd, maar fungeert toch echt als achtergrond. Als een soort toneel voor de voorgrond. De lichte kraag en das als een soort schotel waarop zijn hoofd wordt gepresenteerd.

Daarbij, als we het hebben over de compositie, zou je het schilderij ook als een platte-vlakverdeling, een soort patroon kunnen zien. Als je je realiseert dat de afbeelding uiteindelijk slechts een plat vlak is, waarbij…

Als ik je zo hoor praten is het net als met wijn. Als je er verstand van hebt en weet hoe je moet proeven dan weet je ook hoe je het moet verwoorden. Kunst. Maar ik, als ongetrainde leek, zou dit niet gezien hebben. Maar nu je het me vertelt zie ik het direct..

Ja dat is inderdaad iets wat je moet leren..

Leer je dat ook in je de schilderlessen die je geeft?

Natuurlijk. Voor veel mensen lijkt het alsof er ontzettend veel factoren bestaan waaruit schilderijen zijn opgebouwd. Er wordt werkelijk van alles bijgesleept. Vaak mystieke of psychologische zaken.

Maar er is wel degelijk een aantal -laten we zeggen- universele begrippen, elementen waaruit een afbeelding bestaat, ongeacht de stijl, waarover we kunnen praten en nadenken. We kunnen hun eigenschappen en samenhang onderzoeken. Die elementen zijn niet oneindig in aantal, dat is best te overzien. De mogelijkheden ze te mengen en combineren, die zijn natuurlijk wel groot. Maar we kunnen dat best analyseren en proberen te doorzien. Wanneer je weet welke principes spelen, gaat dat heel wat gemakkelijker. Hoe licht reflecteert, hoe wij kleuren zien, hoe kleuren mengen en hoe we erover kunnen nadenken, zijn bijvoorbeeld zaken die helpen om te leren begrijpen waar schilderkunst over gaat.

Dat probeer ik in mijn schilder- en tekenlessen uit te leggen.

Veel mensen lijken schilderkunst op te vatten als bloemschikken. Je hebt een gegeven aantal kleurtjes en met die kleurtjes doe je wat. Zo van met deze bloemen die ik hier heb moet ik een boeket maken. Maar dat is niet zo. Je kunt de kleuren mengen tot nieuwe. Het is meer als bij een muziekinstrument. Bijvoorbeeld een gitaar. Op een gitaar zitten dan wel vaste snaren met een eigen grondtoon. Maar je kunt uit een snaar vele klanken halen. Of samen laten klinken. En dat is met kleuren ook zo. Met licht-donker, met vormen. Ik probeer mijn cursisten in hun lessen dat duidelijk te laten merken…

Dus dan heb je licht donker…?

Eigenlijk is licht donker alles. Want het is visuele kunst. Kunst ‘van het oog’. Een oog reageert op licht. Je hebt wel of geen licht. Alles speelt zich dus inderdaad in dat licht donker contrast af. Dat is het belangrijkste contrast. Alle kleurcontrasten zijn daaraan ondergeschikt, komen daaruit voort.

Welke kleurcontrasten we dan verder benoemen is lang een punt van discussie geweest, en is nog steeds moeilijk. Het aantal contrasten is nu veel minder, want alles is veel wetenschappelijker. Wat eerst verschillende zaken leken, blijken nu combinaties van grotere zaken te zijn. Overigens, pas in de 19de eeuw komen kleurtheorieën echt op. Daarvoor was het veel meer in de praktijk: verf mengen en kijken wat werkt.

In de 19de eeuw begint men te zoeken naar een theorie. Een allesomvattende theorie. Newton had natuurlijk het specrum, de regenboogkleuren, door het scheiden van zonlicht met een prisma ontdekt en in een zevental kleuren onderscheiden. Hier werd door veel wetenschappers en kunstenaars hard over nagedacht. Ook Goethe (afbeelding hieronder) is daar bijvoorbeeld heel erg mee bezig geweest. Opvallend genoeg geloofde Goethe niet in Newton’s idee dat wit licht alle kleuren bevat. Hij had het experiment met het prisma bij verkeerd (diffuus) daglicht overgedaan, waardoor er geen spectrum verscheen. Hij was een goede waarnemer die veel dingen heeft onderzocht en samenbracht in een andere theorie, waarbij de kleur geel en blauw primair waren en alle andere kleuren daaruit voortkwamen. Hij was zo overtuigd van zijn theorie dat hij verwachtte hierom nog beroemder te worden dan vanwege zijn dichtkunst.

Wat in de 19e eeuw, ook door Goethe, nog veel door elkaar gehaald werd is de perceptie van licht door ons, waarnemers, en wat de wetten van licht zelf zijn. Twee verschillende vakgebieden eigenlijk: Natuurkunde en biologie. Vaak werd in theorieën de perceptie – hoe wij kleuren zien – door elkaar gehaald met hoe licht werkt. Het koel-warmcontrast is hier een voorbeeld van. We noemen geel warm en blauw koud, omdat dat zo op ons overkomt. Een gele vlam is echter minder heet dan een blauwe. En ze zijn geen van beiden koel. Toch snappen we best wat ermee wordt bedoeld. Daarom werken veel schilders vandaag de dag nog met die verouderde begrippen.

Kleurtheorie is op zichzelf een interessant, maar groot en complex vakgebied. Ik ga er wel een beetje op in, maar niet zeer diep. Daarvoor geef ik liever speciale, vijfdaagse workshops. In de gewone 10-12 wekelijkse cursussen leggen we met tekenen en schilderen in vooral het lichtdonkercontrast een basis voor denken in kleur. Daarmee beginnen we klassiek, en breiden dit over een aantal seizoenen uit naar kleuriger, moderner werken. Dit gebeurt op individuele basis, elke opdracht kan op verschillende manieren worden aangepakt.

Wij schilders zijn tegenwoordig in praktijk toch wel beter geholpen wanneer we gebruik maken een eenvoudige samenvatting van de modernere wetenschappelijke ideeën over kleur dan Ittens of Goethe. Toch zie je dat in ons onderwijs maar zelden gebeuren. Gek, want dat is toch echt iets overzichtelijker.  Daarbij beschikken we nu ook over verfpigmenten die beter bij de werkelijke primaire kleuren in de buurt komen dan voorheen. Dan zien we de theorie ook echt ‘werken’. Waardoor het meer gaat leven bij mijn cursisten.

En de taal? Wat mij zo fascineert is – vandaar de parallel met wijn – de manier waarop je over schilderkunst spreekt. Hoe je woorden geeft aan het beeld dat je ziet.

Nou, dat is een leuk maar diffuus onderwerp. Er wordt natuurlijk al heel lang gesproken over kunst, kleur en licht. Dus om echt te begrijpen wat er met taal wordt bedoeld moet je bijna een historicus zijn. De meer wetenschappelijke benadering van licht is enorm versterkt door de fotografie, printtechniek, film, tv en digitale media. Ook die manier van praten begint meer vanuit het jargon in de gewone taal terecht te komen, omdat veel mensen zelf foto’s bewerken bijvoorbeeld. Oudere begrippen worden ook nog gebruikt, ik noemde al het voorbeeld van het koel – warm contrast. In kleurwetenschap nu niet meer denk ik, maar schilders zeker nog wel.

Ook leuk vind ik dat er van oudsher aardig wat muziek gerelateerde begrippen doorheen zijn geslopen. Denk bijvoorbeeld aan kleurtonen of grijstoon. Of tonaal werken. Dat komt allemaal uit de muziek.

Ik probeer vaak over het beeld zelf te spreken, want helaas gaat het in kunstbesprekingen vaak alleen maar over wat is afgebeeld en waarom, wat het verhaal erachter is. Niet over hoe dat verhaal is afgebeeld, met welke middelen, welk lichtcontrast, welke kleuren, welke scherpe of vage randen van welke vormen… Dat zijn geen technische aangelegenheden, dat is de kern van de visuele poëzie…

Hoe zijn je lessen verder vormgegeven? Is het veel theorie die je krijgt tijdens de les.

Nou ik geef workshops over de theorie om daar echt op in te gaan. Maar ik raak het allemaal in de lessen. Ik heb daar een structuur voor bedacht. Ik zal het je laten zien.

Dit is mijn denken over kijken en afbeelden. De grondslag voor kunst, wat mij betreft. Dit gebruik ik niet alleen in mijn lessen, maar ook in mijn eigen werk. Het zijn vier domeinen. Elk domein gaat over een soort invloed op het beeld. ‘Het beeld’ is dat wij zien rondom ons in de wereld. En ook de afbeelding die wij zelf maken of zien. Ook een abstract beeld past daarin.

Dit diagram van vier domeinen gaat vooral om het kijken zelf, en hoe wij zien (zien= kijken en begrijpen / interpreteren).

Dus het kijken zelf, dat is voor mij eigenlijk het uitgangspunt voor mijn eigen kunst. En ook voor mijn lessen.

Van kijken tot begrijpen wat je ziet, tot het maken van een afbeelding ervan doorloop je dus vier domeinen die allemaal een belangrijke stempel kunnen drukken op je tekening of schilderij. Die domeinen zijn:

1. Waargenomen werkelijkheid. Objecten, ruimte en een lichtbron;

2. Waarneming en standpunt;

3. Perceptie – je hersenen maken het beeld wat je ziet uit de informatie die je ogen waarnemen;

4. Afbeelden, (imaginair) beeldvlak.

Je hebt een echt Beeldvlak, dat is het papier. Het letterlijke beeldvlak is het netvlies in je oog, waarop het licht valt. Het imaginaire beeldvlak is het vlak tussen je object en je eigen oog. Stel het je voor als een glasplaat. De driedimensionale wereld wordt weer plat ‘op die glasplaat’. Om voor jezelf helder te kunnen krijgen wat je netvlies letterlijk ziet. En het concept van ruimtelijkheid weer kan wegdenken om het adequaat op je papier te kunnen tekenen.

Helemaal uitgedacht zo…

Deze indeling heb ik gemaakt omdat ik tijdens de lessen merkte dat mensen allerlei regels door elkaar haalden.

Overigens, leuk weetje: drie van de vier domeinen komen uit de perspectief. Dat zijn de gelig gekleurde in het afgebeelde diagram. De constructie en afmetingen van dingen in de ruimte, met daarin een of meer lichtbronnen (domein 1), de waarnemer en zijn positie (domein 2) en de plaats van het beeldvlak (domein 4).

Domein 3, onze perceptie, is er in het perspectieftekenen tussenuit gehaald. Om een afbeelding te maken zoals die ‘in ons oog valt’ staat onze perceptie, onze ideeën over hoe de wereld eruit ziet, alleen maar in de weg. Het perspectieftekenen is een volkomen geometrische aangelegenheid, waardoor de invloed van elk domein op de uiteindelijke tekening zo goed benoembaar is.

Onze perceptie, onze interpretatie van wat we menen te zien is veel complexer en onduidelijker, werkelijk van alles kan een rol spelen. Daar kunnen we als schilder wat mee. Maar het is goed als we dat niet verwarren met de meer heldere invloedsbronnen van de eerste drie domeinen.

Dit diagram van de 4 domeinen is handig om allerlei zaken uit te leggen en ervoor te zorgen dat je weet wanneer we het hebben over welke regels. Zodat je weet waarover we spreken.

En de mensen die je dit vertelt. Zijn dat ervaren schilders of beginners?

Het wisselt heel erg. Eigenlijk heb ik hele goede resultaten met mensen die voor het eerst komen.

Aha. Die zijn nog niet ‘’verpest’’.

Haha. Nou nee hoor. Maar er staan inderdaad nog geen andere halfbegrepen ideeën in de weg. Toch helpt dit denken in 4 Domeinen juist ook om een aanknopingspunt te vinden bij de mensen die wel al veel les hebben gehad. Want andere methoden van werken kan je er ook in duiden, en zo kan je dan begrijpen hoe dat wat jij hebt geleerd aansluit op hoe ik het je probeer te leren.

Om een voorbeeld te geven; ik begin een tekening of schilderij heel licht en werk naar steeds donkerder toe. Een ander doet dat andersom, en een derde begint op grijs en werkt met wit naar het licht toe en met zwart naar het donker. Natuurlijk maakt dat in principe niet uit. Zelfs het eindresultaat kan op elkaar lijken. Het is alleen ‘denken vanuit een andere start’. Je moet, eenmaal gekozen voor een aanpak, dan wel consequent blijven. En daarin zit het venijn.

Wat maakt het lesgeven leuk?

Wat het lesgeven zo leuk maakt is dat je mensen echt een stap verder kunt helpen. Je kunt mensen op een andere manier laten kijken. En dat is het leuke van schilderles. Je leert er echt anders van kijken, ook naar de werkelijkheid. Je ziet doordat je bijvoorbeeld mengt met verf verschillende kleurcontrasten na het schilderen ook overal in de werkelijkheid. Dat is een verrijking van de zichtbare wereld.

Daarnaast kan je ook op een andere manier kijken naar kunst. Je begrijpt beter wat de kunstenaar – in ieder geval – heeft geprobeerd. Welk ‘spel’ hij of zij wilde spelen.

Wat ik me altijd heb afgevraagd. Je maakt tijdens je schildercursussen gebruik van modellen. Hoe lang zit zo’n model er en wie heeft daar zin in?

Lacht. Nou een hele dag. Of ja… Meestal een halve dag trouwens. Soms ook vijf dagen. Maar nooit bij mij, trouwens.

Dat lijkt me het meest saaie werk dat ik me kan voorstellen. Daar heb ik het geduld niet voor.

Gelukkig zijn er mensen die het doen. Ik heb het zelf ook wel eens gedaan. Het valt wel mee hoor. Je komt in een soort meditatieve staat, je moet wel. Als je geen tijd en geld hebt voor meditatie ga model staan! Je verdient geld en je mediteert.

En vergis je niet- voor bijvoorbeeld mijn modelteken avonden dan moet een model echt heel veel poses aannemen. Dat is een vak apart.

En dan tot slot, als je een tip aan een beginnend leerling?

Dat is eigenlijk heel makkelijk. Ik heb het nu over model of portrettekenen of schilderen. Maar het gaat voor alles op, eigenlijk. Altijd van groot naar klein werken. Laat je niet verleiden om details te gaan zoeken als houvast voor de grote vormen. Probeer echt de grote vormen te vinden, eerst de verhoudingen van het silhouet, dan die van de innerlijke grote vormen. Details zijn aantrekkelijk vanwege hun duidelijke zichtbaarheid. Maar pas op! Je kunt namelijk niet eenvoudig corrigeren op details. Je moet met lichte, vage vormen beginnen, ook de donkerste dingen zet je eerst licht op. Corrigeert veel gemakkelijker. Besteedt eerst genoeg tijd aan de plaatsing en verhoudingen van grootste vormen, later steeds kleiner. Niet andersom! Dat mocht ook niet van Ingres. En Ingres was een hele strenge leraar. Dat ben ik niet hoor, je moet er vooral lol in hebben.

Benieuwd geworden naar Raymond en zijn schilderlessen?

Volg de schilder- en tekencursus Kleurenleer in de praktijk of leer Klassiek schilderen op een groene en een rode imprimatuur